Pesterijen kunnen in de toekomst bestraft worden met gevangenisstraffen. Inderdaad, met de inwerkingtreding van het Sociaal Strafwetboek («SSW»), op 1 juli 2011, is pesten op het werk een strafrechtelijk misdrijf geworden. Het “pestmisdrijf” wordt omschreven in artikel 119 van het Sociaal Strafwetboek. Het SSW werd ingevoerd bij de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek («wet van 6 juni 2010»), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van donderdag 1 juli 2010, eerste editie, blz. 43712.
Dit artikel 119 van het SSW luidt als volgt:
“Geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, hij die in contact treedt met de werknemers bij de uitvoering van hun werk en die geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk begaat in overtreding op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.”
Artikel 119 van het SSW wordt een belangrijk instrument in de strijd tegen pesten op het werk. Het lost evenwel niets op i.v.m. de problematiek van detectie van pesten op het werk. Artikel 119 van het SSW viseert ook pestende werknemers, maar niet alleen werknemers.
In de parlementaire voorbereiding van artikel 119 van het Sociaal Strafwetboek leest men:
“De ruime formulering van de strafbare personen («iedere persoon die in contact treedt met de werknemers bij de uitvoering van hun werk») omvat de werkgever, zijn aangestelde, zijn lasthebber, de werknemers, maar ook alle personen van buiten de onderneming die in contact treden met de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid de klanten, de leveranciers, dienstverleners, leerlingen, studenten en personen die uitkeringen genieten” (Parl. St., Kamer, 2008-2009, nr. 52-1666/1, blz. 209-210). Deze inbreuk is strafbaar met een sanctie van niveau 4, dus gevangenisstraf tot drie jaar (artikel 101 SSW: “De sanctie van niveau 4 bestaat uit hetzij een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een strafrechtelijke geldboete van 600 tot 6000 euro of uit een van die straffen alleen, hetzij een administratieve geldboete van 300 tot 3000 euro.”
Op blz. 210 van het geciteerde parlementaire stuk wordt er de nadruk op gelegd dat tegen de schuldigen een bevel tot aanhouding zal kunnen afgeleverd worden:
” De incriminatie onder artikel 126 (119 van de definitieve tekst) moet bestraft worden met een zware sanctie die in de meest ernstige gevallen aan de rechter de mogelijkheid geeft om een gevangenisstraf uit te spreken of aan de onderzoeksrechter de mogelijkheid om een aanhoudingsbevel af te leveren. De voorziene sanctie is aldus een sanctie van niveau 4″ (Parl. St., Kamer, 2008-2009, nr. 52-1666/1, blz. 210).
De strafbaarstelling van pesten op het werk, op 1 juli 2011, heeft verregaande gevolgen. Eenieder die wordt gepest zal tegen de dader klacht kunnen neerleggen bij de sociaal inspecteurs, bij de politie of bij het parket. Dit vloeit voort uit artikel 17 van het SSW: “Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren, de door de bevoegde overheden aangewezen ambtenaren, evenals de sociaal inspecteurs toezicht op de naleving van de bepalingen van dit Wetboek, van de wetten bedoeld in Boek 2 van dit Wetboek en van de andere wetten waarvoor zij belast zijn met het toezicht op de naleving ervan, alsmede op de naleving van de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van dit Wetboek en van voormelde wetten.” Een klacht met burgerlijke partijstelling bij de onderzoeksrechter hoort ook tot de mogelijkheden (artikel 63 van het Wetboek van strafvordering: “Hij die beweert door een misdaad of een wanbedrijf te zijn benadeeld, kan daarover bij de bevoegde onderzoeksrechter klacht doen en zich burgerlijke partij stellen.”).
Het neerleggen van een klacht met burgerlijke partijstelling bij de onderzoeksrechter is echter niet zonder risico. In dat geval wordt er door de raadkamer onderzocht of er voldoende bezwaren zijn tegen de persoon tegen wie er klacht is neergelegd. Indien de raadkamer oordeelt dat er onvoldoende bezwaren zijn, dan wordt de klager veroordeeld tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding (artikel 128 van het Wetboek van strafvordering), de “vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek”. Deze rechtsplegingsvergoeding zal kunnen oplopen tot 1.200 euro of zelfs tot 10.000 euro (Koninklijk besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat, artikel 3: “Voor de geschillen die betrekking hebben op niet in geld waardeerbare vorderingen bedraagt het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding 1.200 euro, het minimum bedrag 75 euro en het maximum bedrag 10.000 euro”).
Een klacht bij de politie of bij het parket lijkt de beste keuze. In dat geval kan de procureur des Konings de klacht echter wel seponeren (artikel 28quater van het Wetboek van strafvordering: “Rekening houdend met de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, vastgesteld krachtens artikel 143ter van het Gerechtelijk Wetboek, oordeelt de procureur des Konings over de opportuniteit van de vervolging. Hij geeft de reden aan van de beslissingen van seponering die hij terzake neemt.”). De procureur des Konings heeft geen seponeringsbevoegdheid wanneer het slachtoffer bij de onderzoeksrechter klacht met burgerlijke partijstelling heeft ingediend.
De strafbaarstelling van pesten heeft geen terugwerkende kracht. Alleen daden van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk, die gepleegd zijn vanaf 1 juli 2011, zullen strafbaar zijn. Dit is een gevolg van de regel van de niet-terugwerkende kracht van de strafwet (artikel 7 § 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens: “Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde”.)